zondag 29 juni 2003

Das Boot




Vrijdag ben ik met Rijndert wezen kanoën, stroomafwaarts over de Pelly River. Dat is de ultieme Canadese ervaring, want dit mag dan een groot land zijn, qua water is het ook niet misselijk. Als je twee dartpijltjes in de kaart van Canada gooit, heeft iemand me verteld, en je trekt een lijn tussen de gaatjes, dan kun je die afstand varen en hoef je onderweg nooit meer dan 13 mijl te lopen.

Een week eerder hadden we al geoefend op een meer en dat ging best, hoewel ik het niet zo heb op die wiebelige bootjes. Ik heb wel een zwemvest om, maar als je omslaat belandt je fototoestel op de rivierbodem en glipt je beurs uit je zak. En kom in een ander land maar eens aan een nieuwe creditcard.

De boot is een groen langwerpig ding van fiberglass, nog zonder naam maar Rijndert is van plan er Das Boot op te schilderen. We lieten hem bij Ross River in het water. Ross River is een plaatsje stroomopwaarts van Faro, 63 kilometer over de weg. Er wonen enkel indianen, of first nations people zoals je ze hoort te noemen, er is een pontje over de rivier en een mooie hangbrug. Er is ook een airstrip, maar daar landt nooit iemand want een van de inwoners schijnt op de vliegtuigjes te schieten.

Op het laatste moment besloten we om Sam, de Engelstalige hond, mee te nemen. Al is het een enthousiaste pup van acht maanden, die enkel naar zijn baas luistert als er geen andere honden in zicht zijn om hard naar toe te rennen. En al heeft Sam nog nooit in een kano gezeten. Gewoon proberen, en hopen dat je niet omslaat.

We sloegen niet om, want Sam hield zich overwegend rustig. In het begin vond hij het eng, leek het wel, want er was nogal wat voor nodig om hem in Das Boot te krijgen. Hij ging vrijwel dadelijk tegen mij aan liggen met zijn kop berustend op mijn lies. Het grootste deel van de reis lag hij keurig in het midden te slapen. Maar soms stond hij ineens op, het liefst op momenten waarop wij met alle kracht bezig waren niet tegen een oever te botsen, over rotsen te schuren of een ingewikkelde draai te maken.

De natuur langs Pelly River is mooi (bomen met de wortels in het water, eilandjes van kiezelsteen met witte verweerde stammen erop, bergwanden die net versleten zandkastelen zijn, vergezichten met heuvels in de verte) maar er is wat te veel van. Een uur is het mooi, twee uur ook wel, maar na vijf uur neemt de belangstelling een beetje af, en concentreer je je vooral op het regelmatig scheppen met de peddel.

Want kanoën is een eenvoudige bezigheid, een sport voor robots, je klauwt vooruit door het water en stuurt daar een beetje bij, nu eens links, dan weer rechts. ,,Het is een gek idee dat die goudzoekers en huidenhandelaars van anderhalve eeuw geleden precies hetzelfde zagen als wij nu'', zeg ik onderweg ergens. ,,Die deden het tenminste met een doel'', zegt Rijndert terug.

Dat was toen we nog gesprekken hielden. Tegen de tijd dat we in de buurt van Faro komen roeien we zwijgend door. Zelfs Sam lijkt er zijn bekomst van te hebben. Hij kijkt rusteloos heen en weer en volgt enkele rondzwalkende oeverzwaluwen zo intensief dat ik bang ben dat hij alsnog van boord zal springen.

Dan zien we de brug bij Faro, een groengeverfd metalen ding dat een zingend geluid maakt als er een auto over rijdt. Krachtig peddelend voorkomen we dat Das Boot in het zicht van de haven tegen de betonnen pijler van de brug slaat en leggen we aan bij de plek waar we een van de auto's (de andere staat in Ross River) hebben achtergelaten. Het duurde zeven uur en veertig minuten, drie koffiepauzes op riviereilandjes meegerekend, ik voel me uiterst voldaan dat ik het gehaald heb. Maar een fanatiek kanovaarder zal ik nooit worden.

zaterdag 28 juni 2003

Smells Like Teen Spirit




Dawson City is een aantrekkelijk stadje, ook weer zo uit Lucky Luke, met brede straten, houten stoepen en kleurige houten gevels voor de huizen waarop staat dat hier een Blacksmith zit, een Bank of een Begrafenisondernemer. Soms hangt zo'n huis scheef, want ze hebben geen fundament. Een paar centimeter onder het oppervlakte zit de permafrost, bevroren grond die nooit ontdooit. Dus bouwen ze de huizen op een onderlaag van planken en grint. Oh ja, en overal, echt overal, staan RV's geparkeerd, sommige zo groot als reisbussen.

De stad ligt aan het puntje waar de Klondike-rivier in de Yukon-rivier stroomt. Eind negentiende eeuw werd hier goud gevonden, en toen de eerste twee scheepsladingen goud in de bewoonde wereld aankwamen, wilde iedereen hier naartoe. Die beroemde laatste, grote Goldrush was ook de schuld van de media (toen al) leer ik hier: journalisten schreven dat hier zoveel goud op straat lag, dat mensen het gewoon achteloos lieten liggen. Een krantenkop uit die tijd, op de voorpagina, was GOLD! GOLD! GOLD!

Maar dat viel tegen, de enigen die rijk werden waren grote ondernemers als de Guggenheims en de Rothschilds, die hier de permafrost machinaal kwamen openbreken. Die mannetjes met hun pannetjes in de rivier en hun dagenlange houtvuurtjes om door de ijslaag te komen haalden ook wel goud binnen, maar gaven de opbrengst even snel weer uit in Dawson City, dat in twee jaar tijd van niks tot de grootste plaats noordelijk van San Francisco was uitgegroeid. Er was een operagebouw, er waren casino's, zo'n beetje alles was er te koop en in de toptijd werkten er iets van 900 hoeren. In het museum hangt een ouderwetse foto van ze: vrolijke Victoriaanse meisjes, het haar netjes in de krul, fatsoenlijke witte jurken vol sliertjes en tierlantijnen, die met een puppie spelen. Geleidelijk raakte Dawson City in verval, nu is het opgeknapt voor de toeristen.

Ik ben er lid geworden van de Sourtoe Cocktail Club. Al hou ik niet van lid zijn van dingen, deze kon ik niet voorbij laten gaan. Ik ben lid # 12912. Ik heb een diploma en een kaartje om het te bewijzen.

De Sourtoe Cocktail Club houdt elke avond zitting in het Downtown Hotel. Dat heeft een ouderwets, groot cafe, met een biljart, donkerrood behang, geweien aan de muur. In een hoekje zit Dave, een knaap met een kapiteinspet op. Hij houdt de administratie bij. Naast hem op de bank ligt een open koffertje, met allerlei papieren en twee weckflessen met zout. Voor hem op tafel dekt een servetje iets af.

Aan de bar koop ik een Rye Whiskey, want om lid te worden van zo'n bijzondere club mag je wel een stevige borrel nemen. ,,For the sourtoe?'', vraagt de barman. Ik knik. Hij schenkt het in, en zegt: ,,Good luck, sir.''

Ik schuif aan bij Kapitein Dave, ik zet mijn borrel neer, ik leg met gul gebaar een briefje van vijf dollar op tafel en zeg: ,,Ik wil graag lid worden.''

Dave tilt het servetje op. Daar liggen op een ander servetje vijf mensentenen. Vier zijn wat kleiner, met die fletse bruine kleur van computers, een is een grote teen, en die is donkerbruin, bijna zwart en nog best groot, al is hij een beetje verschrompeld. Je kunt hem duidelijk als een teen herkennen aan de nagel, ook zwart trouwens. Om elke teen zit een kleine vochtvlek.

Kapitein Dave roept er een paar toeristen bij, want bij deze inwijding zijn getuigen nodig. ,,Waar komt U vandaan?'', wil een man weten. ,,Holland'', zeg ik. ,,I thought the Dutch had more sense'', zegt hij.

,,Which toe do you want?'', vraagt Dave, en ik wijs de dikke grote teen aan. Hij pakt hem op en gooit hem in mijn borrel. Dan leest hij met plechtige stem een verklaring voor, dat ik, Asing Walthaus, in de aanwezigheid van getuigen drank an authentic Sourtoe Cocktail en heb bewezen to be a person capable of almost anything.

Nu komt het erop aan: ik moet de borrel drinken en de teen moet mijn lippen raken. Do it fast or do it slow, but your lips must touch the toe. Ik leeg het glas in een keer, maar de teen blijft op de bodem plakken. Na wat tikken rolt hij naar voren en valt als een zwaar, koud, hard worstje tegen mijn mond. Nu ik toch zo ver ben, lik ik er meteen maar even aan: hij smaakt nergens naar. ,,Yeah!'', roept een van de toeristes, die het zelf trouwens ook heeft gedaan. ,,Way to go!''

Dat is eigenlijk alles: gewoon iets drinken met een dode mensenteen erin.

Het bestaat al dertig jaar, een kapitein van een peddelboot voor toeristen is er in 1973 mee begonnen. Die teen zou hij in zijn blokhut gevonden hebben, en dat zou weer de geamputeerde bevroren teen zijn van een bootlegger. Ze bewaren hem in de potten met zout. Dit is al lang niet meer die originele teen - een paar keer raakten ze zoek of zo en er is ook iemand die er per ongeluk een doorslikte bij zijn dertiende Sourtoe Cocktail. Je moet in zo'n geval zelf voor vervanging zorgen.

Van wie deze teen is? ,,From someone who wants to stay anonymous'', zegt kapitein Dave, en hij overhandigt me mijn lidmaatschapskaart en een diploma met een gedicht en mijn naam erop. Nu ik lid ben, mag ik in elk drankje dat ik haal in het Downtown Hotel in Dawson City tijdens de zittingen van de Sourtoe Cocktail Club de teen laten gooien. Gratis.

Geesten



Onderweg van Whitehorse naar Dawson City over de Klondike Highway kom ik weet hoe veel RV's tegen, reusachtige campers waarin oudere echtparen rondrijden, soms met een personenauto erachter gehaakt. Ze zijn allemaal naar het noorden onderweg, naar Dawson dus, je ziet er nooit een die zuidwaarts gaat. Net of het olifanten zijn, op weg naar de plek waar ze zullen sterven.

Dat idee wordt nog versterkt door alle onzichtbare mensen, die langs deze weg in de berm lopen. Geesten dus eigenlijk, van mensen die nog niet eens gestorven zijn. Hoeveel het er zijn? Niemand die het weet. Het is een wemelende massa die je niet ziet, allemaal zwijgend onderweg naar het Noorden. Niet voor het legendarische goud, maar voor een T-Shirt.

Dat zit zo. Om de lichaamsbeweging te stimuleren van mensen die te weinig bewegen hebben ze van overheidswege in Yukon iets slims bedacht. Je kunt deelnemen aan een programma, waarbij je van Whitehorse (in het zuiden van Yukon) naar Dawson City loopt. Dat wil zeggen, deelnemers krijgen een stappenteller, die ze bij al hun wandelingetjes dragen. Even de tuin in: weer vijf meter erbij. Heen en weer naar de overburen: + 10 meter. Dat hou je bij, op de kaart van Yukon. En 'onderweg' krijg je allemaal presentjes. Wie al bij Carmacks is (vanaf Whitehorse 175 kilometer), krijgt een waterflesje. Wie Dawson City haalt (nog eens een kleine 400), krijgt het T-Shirt.

Het programma is een doorslaand succes. Op een verjaardagspartijtje waar ik was schepte een tachtigjarige dame van Oostenrijkse komaf, die heel lekkere taarten kan maken, op dat ze alweer zo'n eind was opgeschoten. Een fanatieke vrouw uit Faro, die toch al veel liep, heeft de afstand er al drie keer opzitten. Het is zelfs over de grens van Yukon populair: tot in Vancouver aan toe doen ze eraan mee. Dat zijn eigenlijk 'zwartlopers', en ze krijgen ook geen T-shirt. Ze doen het gewoon voor de lol.

Dus waar je op het oog over een kronkelweg tussen de heuvels en de naaldbomen rijdt waar je nu en dan een rijtje campers passeert, daar ziet het in werkelijkheid zwart van de virtuele wandelaars.

maandag 23 juni 2003

It's not who you know



Het enige cafe dat Faro rijk is heet Lounge en het is niet te vinden als je niet in het dorp woont. Het zit namelijk verstopt in het enige hotel dat Faro rijk is, en dat is alleen te vinden voor wie goed oplet bij het rondrijden. Het hotel is namelijk een onopvallend houten gebouw, een barak zoals er hier veel staan als onderdak voor de mijnwerkers toen de mijn nog open was. Het is lichtblauw en op de zijkant is HOTEL geschilderd. Boven een deur aan de andere zijkant staat RESTAURANT en daar moet je zijn. Ramen zijn er niet aan die kant, dus het is een verrassing hoe het er van binnen uitziet.

Gisteravond, zaterdagavond, was het er tot twee uur 's nachts open en omdat dat niet gewoon is, was het overal in het stadje aangeplakt. Het was namelijk de langste dag/kortste nacht van het jaar, summer solstice, en dat laat je niet zomaar passeren.

Rijndert en ik gingen er om middernacht heen, toen het nog volop licht was (zoals het in Nederland licht kan zijn op een zomeravond na achten). Er stonden volop auto's en het lawaai kwam al door de deur naar buiten. Daarachter was een witte gang met heel veel deuren, zoals in een verzorgingshuis eigenlijk, en de eerste van die deuren voerde naar de Lounge. Ook daar was alles wit, het leek wel een kantine van een verzorgingshuis, maar dan met ballonnen versierd en een bar achterin met vele soorten bier, met naast het gebruikelijke Molson Canadian ook Heineken. De barman, Dennis, is een van de vier gemeenteraadsleden.

Het zat helemaal vol, veel vrouwen vooral, van wie zich een groot aantal fanatiek met de Karaoke bezighield. Zodat de achtergrondmuziek bestond uit onzeker gezongen versies van 'My Heart Will Go On', 'Fever' en die hit van Alanis Morisette waar ik de titel niet meer van weet. Het was lekker rumoerig, er werd volop gerookt, ik zag bekende gezichten: de dame van het postkantoor, die een hoektand mist, een meisje dat gisteren bij het Nursing Station was.

Een mevrouw aan het tafeltje naast ons, met zwart haar, riep iets naar Rijndert, die haar buurman is. Ze was niet te verstaan, dus ze kwam bij ons zitten. De buurvrouw heeft een opvallende tuin. De achtertuin vol plastic schaapjes en ganzen, de voortuin versierd met allerlei silhouetten van dansende kindertjes en zo tegen het hek. Midden in de voortuintuin staat een bordje met stripfiguren van een kraai en een kip, en als opschrift ,,A chick and an old crow live here''.

,,How do you like Faro?'' wilde ze van Rijndert weten. Het bevalt hem hier wel, zei hij. Dat was voor haar het signaal om los te branden, op een toon van 'Jij komt er ook nog wel achter, knaap'. Faro is namelijk verschrikkelijk, legde ze uit. Ze woont hier nu een jaar. Als je niet bij de inner circle hoort is het hier een hel. De mensen hier zijn voor het merendeel aarsgaten, leven kun je hier niet (just fishin' an' huntin') en ze is hier het afgelopen jaar nooit als een persoon behandeld, vindt ze. Dat maakte ze duidelijk door af en toe heel luid in het cafe te roepen: ,,HELLO! I am a person!'' Het was allemaal fucking dit en fucking dat. In het stadje geldt: ,,It's not who you know, it's who you blow''.

Nee, dan Nederland. Daar was ze twee jaar geleden geweest, in Amsterdam. Haar moeder komt uit Nederland, vandaar, en ze heeft de familie opgezocht, achttien man in totaal, van wie niemand Engels sprak, maar wat hadden ze haar een warm welkom gegeven. Een stokoude broer van haar moeder, die precies op haar leek, had haar huilend omhelsd! Dus nu weet ze wie ze is, ze is een Amsterdam Girl, en ze laat niet over zich lopen. Ook niet in Faro. Hello! I am a person!, riep ze weer en vertelde dat ze verdomme 27 jaar gewerkt in construction en the military, dus ze hoeven haar niks te vertellen.

Na een tijdje op Faro te hebben gefoeterd en een paar keer gevraagd te hebben waar ik vandaan kwam, begon ze over Jim. Zij wil weg uit Faro, Jim wil het huis. Dan neem je het maar van me over, had ze gezegd. Omdat ze het steeds over haar kinderen had vroeg ik voor alle duidelijkheid of Jim haar zoon is. Nee, Jim is haar echtgenoot. 27 jaar heeft ze lief en leed met hem gedeeld, ze heeft drie kinderen met hem grootgebracht, maar nu heeft hij een relatie met een native girl en zijn ze in een scheiding verwikkeld. Daar heeft ze vrede mee, zei ze boos, hij gaat zijn gang maar, door de drie kinderen blijft er altijd een band. Maar het maakte me duidelijk waarom ze zo'n hekel aan Faro heeft. En ik vroeg me af wat ze met dat bordje met die kip en die kraai gaat doen.

Na de buurvrouw kwam een jongen uit een trailer bij ons zitten, wiens hippievader van twee urinoirs bloempotten bij de trailer heeft gemaakt, die me al waren opgevallen. Hij was vriendelijk, maar er voegde zich een andere knaap bij hem, die Gord heet. Gord kneep enorm hard in mijn hand, wilde met Rijndert armpjedrukken, was even afgeleid omdat er twee meiden bij hem op schoot kwamen zitten, maar richtte toen weer de aandacht op ons. ,,You fuck!'', zei hij tegen Rijndert, en boos vroeg hij of we soms naar hem zaten te kijken, met wat krachttermen erachteraan. ,,Dit is wel een goed moment om weg te gaan'', zei Rijn en hij had gelijk. De zon was net onder, het liep tegen tweeen.

vrijdag 20 juni 2003

Nog eens lood en zink



Lood uit Faro is te vinden in de accu van elk zesde voertuig ter wereld. Ik wist dat niet, maar het staat op een bord in het Interpretive Centre, waar je van alles gewaar kunt worden over de geschiedenis van deze omgeving. Die Open-Pit Lead-Zinc Mine is dus niet niks, ook al is hij op het moment praktisch gesloten. Gistermiddag reed ik erheen in de jeep van Rijn, terwijl er over de bergtoppen regenwolken hingen en het gravelpad erheen slikkig was van eerder gevallen regen. Hij is ergens achter Faro in de bergen, maar je mag het terrein niet op. Zodat je alleen door de afrastering zwart-grijze bouwsels ziet die van enorme golfplaten gemaakt lijken die op een grote, dorre grintvlakte staan, met allerlei zware, gele machines erop geparkeerd. Heuvelafwaarts lopen dikke buizen, glimmend natgeregend, naar iets dat uit de verte op een meer lijkt.

Maar dat is helemaal geen meer. Het is een bruingrijze zand- of blubbermassa, die als een meer tussen de bomen ligt. Hier en daar lopen er diepe voren doorheen. Je kunt er van de weg naartoe lopen, over grond die zwavelgeel, bruin en oranje is, en die bezaaid is met stukken buis en zwarte takken en boomwortels. Het regent. Achter me in de hoogte torent een van de grote gebouwen van de mijn, af en toe rijdt een van de zware machines voorbij, voor me glijden stroompjes regenwater naar dat beige-bruine 'meer'. In de verte stopt er een rood autootje midden op, en stapt iemand uit in een geel windjack. Het lijkt iets van een andere planeet.

Het is er heel erg vervuild, vertelt Saskia me later, en het moet eigenlijk opgeruimd worden. Dat hele meer is gevuld met afval van de mijn, en valt het aan de oppervlakte nog wel mee, dieper schijnt het zowat puur gif te zijn. ,,Ik zou het zo laten'', zeg ik. ,,Het ziet er heel onaards uit, er zijn altijd mensen die het leuk vinden en er is hier zat gewone natuur.'' Maar zo werkt het niet: voorheen zijn de exploitanten van de mijn rijk geworden met lood en zink, thans draaien de brave belastingbetalers van Yukon vermoedelijk op voor het opruimen van de troep die ze hebben nagelaten. Tenzij er ineens weer een heleboel zink en lood nodig zijn, natuurlijk, want dan begint alles weer van voren af aan.

Een huis in Faro



De makelaar van Faro heet Michael Brine. Ik heb hem nog niet ontmoet, maar ik ga zaterdagavond mee naar een barbecue ter ere van zijn verjaardag. Toen hij van Rijndert, die hier Ryan heet, hoorde dat ik op bezoek zou komen, zei Michael meteen: ,,Bring him over, I'm gonna sell this guy a house.'' Ik denk niet dat het gaat gebeuren, maar er staat hier erg veel te koop, mooie houten huizen voor een zacht prijsje (voor 50.000 Canadese dollars heb je iets heel behoorlijks, dat is nog geen 40.000 euro).

Iedereen is aan het klussen met zijn huis, want meestal moet er wel een en ander aan gebeuren. Ze lenen allemaal gereedschap en ladders van elkaar. Ik was bij Jim over de vloer, die in zijn woning gaat voor de 'rustic, western look', overal ruwhouten lambrizering en een echte Amerikaanse keuken met van die stijve gordijntjes vol plooien en handvaten aan de kastjes met een keramische handgreep met een werkje erop. Hij is nu bezig om grote cougars, adelaars, beren, wolven en andere dieren op de wanden te schilderen.

Michael de makelaar is een handige man. Eerder deze week belde hij Rijndert en Saskia op, om te vertellen dat hij over een half uurtje een Nederlander langs zou brengen, die wat over immigratie wilde weten en misschien een huis in Faro ging kopen. En inderdaad, korte tijd later stond Arie voor de deur, een oudere heer uit Beverwijk die een beetje gebogen liep, met een bril op, een broek met allemaal zakken en een groezelig Calvin Klein overhemd. Arie werkte voorheen bij de Hoogovens, maar hij is met vervroegd pensioen en reist nu veel in zijn eentje door Alaska en Yukon. Wel een ondernemende man, zo te horen, ongehuwd, kinderloos, en een beetje zoekend. Want hij is heel graag in een plaatsje dat een heel eind zuidelijker ligt, en denkt er nu over om een huis in Faro te kopen omdat ze hier zo goedkoop zijn. ,,Dit huis zou voor mij bijvoorbeeld best kunnen'', zegt Arie, rondkijkend. Hij weet niet dat Rijn al zo lang ze hier wonen aan het klussen is: vloeren leggen, verven, timmeren, alles.

Immigreren is niet Aries bedoeling, dat komt al gauw uit, hij wil een tijd in Canada zitten en dan weer een tijd in Nederland, wat op een toeristenvisum van een half jaar ook wel kan. Hoewel hij voor informatie kwam, is hij vooral zelf aan het woord. Een half antwoord van Rijndert is meestal genoeg om Arie weer verder aan de praat te krijgen. Lang kan hij niet blijven, want hij moet weer terug naar Michael de makelaar, die eten voor hem aan het koken is. Een slimme aanpak van Michael, waar Arie die hier overal vrienden gemaakt zegt te hebben wel gevoelig voor is. Hoe het met zijn plannen is afgelopen hoor ik morgen op de barbecue, maar ik denk dat ik het al weet.

dinsdag 17 juni 2003

Canada's Biggest Open-Pit Lead-Zinc Mine



Faro ligt nog noordelijker dan Whitehorse, dus donker is het hier pas weer tegen de winter. Vanuit de achterkamer van Rijndert en Saskia (de groeten terug allemaal) kijk je op de bergen in de verte en de zonsondergang, zo rond middernacht. Kort later is de zon alweer van de partij, meer dan schemerig wordt het nooit. Straks tijdens de langste dag/kortste nacht hebben ze hier een barbecue met een midnight swim.

Vlak voor Faro staat een bord, dat bezoekers welkom heet. Faro: Canada's Biggest Open-Pit Lead-Zinc-Mine staat erop. ,,Dat wil ik veranderen'', wees Saskia, want voor toeristen klinkt dat van die open pit en die mijn niet zo aantrekkelijk. Je verwacht dan een industrieterrein met een stadje erop, terwijl die mijn 25 kilometer verderop ligt. Faro ligt juist heel lieflijk in drie rijen (de lower, de middle en de upper bench) tegen een heuvel op, tussen het groen en het paars van de bloeiende fireweed. Als er een auto passeert, steek je je hand op. Rijndert en Saskia wonen op de Upper Bench, waar zo te zien de mooiste huizen staan met het verste uitzicht, maar ik weet niet of er een statusverschil is tussen de drie lagen.

De mijn staat op het ogenblik op een laag pitje. Daarom wonen er maar 500 mensen in Faro, terwijl het stadje er wel 1500 kan herbergen. Huizen zijn goedkoop, wat het fenomeen verklaart dat rijke Zwiters en Duitsers hier een woning kopen, voor erbij. Daar zitten ze dan 's zomers een tijdlang.

Alle kaarten worden in Faro daarom op het toerisme gezet, wat geen gek idee is, want de weg ernaartoe is een lang plaatjesboek met besneeuwde bergen, bomen en meren die er als een spiegel voor liggen. En rondom Faro heb je het meeste wildlife van de hele Yukon. Campers kunnen hier gratis parkeren. Er is een hotel, er is een restaurant (,,volgens mij hebben ze drie menu's'', zei Rijndert een beetje lacherig) en pas is de vijfde Bed & Breakfast geopend. Bovendien zijn er verrassend veel voorzieningen. Een ijsbaan (zelfs in de zomer), een zwembad (juist in de zomer), een sporthal en een golfbaan van 9 holes dwars door het plaatsje heen. De burgemeester, Mel, heeft twee grote winkels, een met hengels, hamers en andere hardware, de andere met groente, vlees en visvergunningen.

Tenslotte liggen er her en der kant-en-klare trails, al moet er hoognodig een kaart van komen (gaat Saskia voor zorgen), zijn er hier en daar duidelijker borden bij nodig (gaat Saskia voor zorgen), moet het bij de vliegstrip wat beter geregeld worden (zorgt Saskia voor) en moet de plaats een grotere naamsbekendheid krijgen. U raadt al wie daar voor gaat zorgen: de doortastende nieuwe community development coordinator die ze hier ,,the Dutch lady'' noemen en die bij de wekelijkse raadsvergaderingen al twee keer hartelijk welkom is geheten. Faro, daar gaan we nog meer van horen.

vrijdag 13 juni 2003

Jong in Yukon



Even zuidelijk van Whitehorse is een stuwdam in de Yukon. Ernaast is een oplopende reeks kleine vijvertjes, elk zo groot als een fruitkistje, waar de zalm bij opspringt die rivieropwaarts zwemt om kuit te schieten en daarna te sterven aan een gebarsten hart. Nog zuidelijker stroomt de rivier tussen een nauwe kloof door, de Miles Canyon, in goudzoekersdagen berucht omdat het er riskant varen was. Nu hangt er een brug boven, een slingerend bouwsel van hout dat met staalkabels aan de rots vastzit, en er vaart af en toe een rondvaartbootje onderdoor.

Bij de brug treffen we (Karen uit Montreal die - ook al - schrijfster wil worden en ik) drie jongens en een meisje uit Whitehorse, ik schat ze op 15, 16 jaar. Twee van de jongens lopen in zwembroek. Want als je hier jong bent, dan spring je van de brug of de kliffen de rivier in, vertellen ze. Ik kijk naar beneden: het is een meter of tien, en het water stroomt best snel.

,,Echt waar?'', vraag ik, meer om ze zo gek te krijgen het kunstje voor mij te vertonen, want dit klinkt als een boeiende vorm van verveling. ,,Ja hoor, ik doe het zowat elke dag'', pocht een van de twee. Hij heeft een paar bijna geheelde schaafwonden op zijn gezicht, schouders en arm, maar dat was een ongelukje, zegt hij. ,,Het is nog te koud om van de brug te springen, we springen nu van de rots.'' Het water is toch overal ongeveer even koud, merk ik op, maar dat heeft met de stroming te maken. Is het zo saai in Whitehorse dat je dit doet? Ja, knikt het meisje, in Whitehorse is het erg saai.

De derde jongen sprong vroeger ook, maar nu niet meer zoveel. Hij heeft laatst wel een dronken kerel uit Ontario uit het water gevist, die van de brug was gesprongen maar niet meer uit het water kon komen, want het is echt erg steil. Hij had zich verderop aan die rotspunt daar vastgeklampt, anders was hij meegevoerd het stuwmeer in. Het meisje springt niet, zij is met haar vriendje, een van de twee springertjes, mee.

Wij gaan op de brug staan om te kijken. De twee staan op een klif, kijken naar beneden en springen dan, zonder aanloop, van de punt. De dunne lijven hangen even in de lucht en plonzen dan onder het melkig-groenblauwe water. Een eindje stroomafwaarts klimmen ze rap weer bij de rots op. ,,It's really cold'', roepen ze ons toe. De derde jongen ziet een rondvaartbootje aankomen. ,,Once more guys! For the tourists! Tourists!''. Weer snellen de twee naar de punt. In het water springen net nadat zo'n boot passeerde, dat schijnt je van het te zijn.

Wij zwaaien naar de toeristen, allemaal oudere mensen zo te zien, met allemaal dezelfde rode jekkertjes aan, om ze erop attent te maken dat hen iets bijzonders staat te wachten. ,,They are gonna jump!'', roepen we uit volle borst naar beneden. ,,Take pictures! Over there!'' Maar die domme lui zwaaien gewoon terug, of ze nemen foto's van ons op de brug. Nog een keer springen de jongens, nog eens klimmen ze omhoog, en dan komen ze met een handdoek over de schouders bij ons staan. ,,You guys are crazy'', zeg ik tegen ze, en het maakt ze alleen maar trotser. Even later zien we ze terug naar Whitehorse rijden in de auto. Ik probeer te bedenken hoe dat gaat, 's morgens: ze ontmoeten elkaar en hangen wat rond, stel ik me voor, tot iemand ineens voorstelt: zullen we naar de brug rijden om eraf te springen?

Er zijn meer vormen van vertier voor de jeugd. Dat zie ik 's avonds in het Yukon Art Centre, waar leerlingen van de High School een toneelstuk opvoeren, dat ze zowat het hele schooljaar voorbereiden. De ambities zijn hoog: het stuk is een musical gebaseerd op de Odyssee van Homerus, en bovendien gaat het over de gevaren van rijden met drank en drugs op. Het is een degelijk werk, zonder preektoontje, over een jongen die in intensive care is geraakt nadat hij dronken en stoned van de coke achter het stuur stapte met vier vrienden. De vier zijn dood, de jongen krijgt in een serie flashbacks stukjes uit zijn leven te zien. We zien ze eerst als film op het doek, en dan als scene op het podium, met rap en schaduwspel en gekke grote poppen die de dood voorstellen - heel vindingrijk allemaal. Het ongeluk ziet er op de film heel echt uit: ze kregen er van een sleepbedrijf een autowrak voor waar zich echt een dronkelap heeft doodgereden. ,,It smelled terrible'', vertelt een van de acteurs na afloop. ,,Of old blood en alcohol. The blood was still in it.''

Maar het verbazendste is dat dit geschreven is met de leerlingen zelf. In dit brave stadje Whitehorse, 22.000 inwoners, is kennelijk een echt probleem met schooljeugd die te veel drinkt en cocaine gebruikt. Na afloop van het stuk kun je vragen stellen, en een paar mensen in de volle zaal willen weten in hoeverre dit autobiografisch is, en hoe groot de druk is om mee te doen - dat soort dingen. ,,Je kunt altijd overal aankomen'', vertelt een van de actrices. Misschien kun je dan toch beter elke dag een keer of wat van de brug over Miles Canyon springen.

donderdag 12 juni 2003

Een eindje fietsen



Een van de voordelen van het Hide On Jekell Guesthouse, waar ik logeer, is dat je er gratis kunt internetten. Daarom schrijf ik nu zo veel. Het andere voordeel is, dat je gratis een fiets kunt meekrijgen. Vandaag wilde ik naar de Takhini Hot Springs, de hete bronnen van Takhini dus, waar je voor een paar dollar in mag. Op de kaart van Whitehorse en omgeving ligt Takhini helemaal niet zo ver weg, al maakt de weg op die kaart wat gekke kronkeltjes. De fiets is zo'n ding met dikke banden en je moet er een helmpje bij op. It's the law.

In werkelijkheid is het veel langer dan op de kaart. Ze hebben tussen Whitehorse en Takhini bergen geplaatst, speciaal om fietsers te treiteren natuurlijk. Bergaf gaat heel fijn, het suist erover, maar bij de berg op, dat is niks gedaan. Vorig jaar deden allemaal abonnees van de Leeuwarder Courant zoiets bij een Franse berg, Douwe fietst wel eens bij Ardennen op en Menno ging vorig jaar in een of ander natuurpark in Utah fietsen, dat daar helemaal niet voor gemaakt is, en hij informeerde zelfs nog of ik niet mee wilde. Toen dacht ik al dat het niks zou zijn, en nu weet ik zeker dat het een liefhebberij voor idioten is, waar je heel moe van wordt in je benen.

Vooral de eerste heuvel was erg, dus toen besloot ik toch maar de versnellingsknopjes aan het stuur uit te proberen, waar ik nog nooit iets van heb begrepen. Ze kunnen mensen op de maan zetten, ze hebben het menselijk genoom ontcijferd, en zelfs de stelling van Fermat is bewezen, maar een fiets maken die automatisch schakelt, ho maar. Mensen die zulke fietsen hebben pochen ook altijd dat ze 27 versnellingen hebben, en wekken daarmee de indruk dat je dus op elk moment kunt beschikken over versnelling 1, versnelling 2, versnelling 3 tot en met versnelling 27. Maar dat is allemaal gelul.

Het hendeltje links klikte alleen maar, en haalde niks uit. Als je het andere hendeltje overhaalt, rechts, begint de ketting een enorm kabaal te maken, alsof hij eraf gaat slingeren, maar floept hij slechts van het ene tandwiel op het andere. Zodat je dubbel zo snel met de trappers draait voor hetzelfde resultaat. Het scheelt bij het bergop gaan. Bij het bergaf gaan trap ik helemaal niet, want het gaat zo al hard genoeg. Ik zie andere fietsers in die situatie trappen of hun leven ervan afhangt, maar dat zijn natuurlijk idioten, anders zaten ze wel in een auto.

Nou ja, ik had het nu eenmaal in mijn hoofd, dus ik fietste naar de Takhini Hot Springs, een klein formaat zwembad met inderdaad verrassend heet water, dat zo uit de berg komt. Ik had niks bij me, maar je kon ter plekke een zwembroek en een handdoek huren. Het meisje schatte me op medium en gaf me een zwembroek waar ik de zoomkoorden extra van moest aantrekken, anders was ik in de Hot Springs opgepakt wegens indecent exposure.

Er was ook een sauna bij, en vorig jaar heb ik van de Romeinse ruines geleerd, dat die lui eerst in de sauna zaten, dan in het lauwe water, dan in het koude. Dus ik zat eerst in de sauna, dan in het hete water van het ondiepe bad en dan in het lauwe van het diepe, een paar keer achter elkaar. Ik voelde me na afloop heel schoon en totaal opgewassen tegen de taak van het terugfietsen.

Maar waar ik niet op gerekend had, was het zadel. Dat is een langwerpig zwart dun ding, was het nog smaller dan gleed je eromheen. Op de heenweg vond ik het al geen fijn zadel, maar nu ik er na vijf kwartier in het water hangen weer op ging zitten, hamerde het recht op mijn skelet. Het bergop fietsen was ineens niet meer het ergste, temeer omdat ik vrij handig was geworden in het systeem met het hendeltje. Maar af en toe bij het naar beneden suizen stond ik op de trappers, zodat door de aerodynamische krachten rond mijn lichaam de verkoelende wind mogelijk ook mijn achterwerk zou aandoen. Zo zie je het ook altijd in schema's van auto's in windtunnels, de pijltjes gaan er helemaal omheen.

Aan alles komt een eind en tegen een uur of acht kwam ik terug bij het guesthouse. ,,Ik dacht al'', zei de eigenaar, die in de fietsenschuur bezig was. ,,Ik mis er nog eentje.''

,,Die is helemaal naar de Takhini Hot Springs geweest'', zei ik.

,,Wat?'', zei de man. ,,Dat is wel veertig kilometer.'' Hij riep zijn vrouw, die de biologische groentetuin stond te besproeien, en vroeg: ,,Hoe ver is het naar de Hot Springs?''

,,Vijfendertig kilometer volgens mij'', riep ze terug.

,,Heen en weer, neem ik aan'', zei ik nog. Maar nee, het was 35 kilometer om er vanaf hier te komen. Daarom zit ik nu een beetje scheef op het houten krukje dit te typen. Nou ja, het kan weer bijgeschreven worden bij de reeks van Asing-Walthaus-Onderschat-Het-Helemaal-Maar-Ontdekt-Dat-Pas-Halverwege-Verrichtingen.

woensdag 11 juni 2003

Welcome to Whitehorse



Whitehorse is de hoofdstad van Yukon, de meest noordwestelijke provincie van Canada. De gebouwen zijn laag, het is uitgestrekt, de Yukonrivier stroomt er langs, er zijn bergen in de verte en alle mensen zijn er gek. Want ze lopen hier 's morgens al rond in korte broek en T-shirt, terwijl het dan nog hartstikke koud is. Later op de dag is het wat minder gek, helemaal als je bedenkt dat de winters hier fel en lang zijn en iedereen daarom bij de eerste zonnestraal zoveel mogelijk kleren uittrekt.

Het laatste echt geruchtmakende dat hier gebeurd is, was de Klondike Goldrush uit 1888: daar gaan ze dan ook prat op. Een oude raderboot, zo uit Lucky Luke, is omgebouwd tot museum, overal op blinde muren zijn scenes geschilderd uit de Goldrushtijd: mounties, mannen met van die zeefschaaltjes, can-candanseressen. Naast het politiebureau staat de boomstammenhut waarin de Mounties anderhalve eeuw geleden zijn begonnen. Hotels heten Bonanza en Gold Rush en zelfs op de nummerborden staat een mannetje met zo'n schaal om het goud mee uit het rivierslib te zeven.

Maar geruchtmakend was ook de opening van de eerste Walmart in Whitehorse, vertelde Stephen Robertson, baas en hoofdredacteur van de Yukon News. Dat is een klein krantje, dat drie keer per week verschijnt. Ik liep het gebouwtje binnen en kreeg meteen een rondleiding van de baas zelf. Hij vertelde dat toen een paar jaar geleden de Walmart opende - zo'n supermarkt met een enorme parkeerplaats eromheen en binnen duizend soorten tandpasta - heel Whitehorse ging kijken. ,,Terwijl iedereen hier wel eens een Walmart heeft gezien'', zei hij. ,,Hetzelfde had je toen hier in de mall een plek kwam waar je lottery tickets kon kopen. Er stond een rij van de ene ingang naar de andere.''

De Walmart was me te ver lopen, maar ik slenterde nieuwsgierig door de mall, die niet groot is. Er is inderdaad een hoekje waar je loterijpapiertjes kunt kopen, je ziet die dingen in heel Canada. Je kunt er ook chips en flesjes fris krijgen. De dikke man die erachter staat roept naar een voorbijganger of hij Cory de laatste dagen misschien heeft gezien, want meestal komt die hier elke dag wel even.

dinsdag 10 juni 2003

Amish

De Amish, dat godvruchtige volkje oorspronkelijk uit Zwitserland dat nog in de achttiende eeuw leeft, daar geloof ik niet meer in. Dat wil zeggen, ze bestaan wel, maar het is niet zoals het in kranten en bladen staat. Daar lees je altijd dat ze geen knopen aan hun kleren hebben want dat is een teken van ijdelheid. Ze rijden met paard en wagen, doen niet aan geweld, en ze hebben elektriciteit noch stromend water. Dat lees je altijd, in stukjes met een ondertoon van 'die mensen zijn zo gek nog niet, want kijk eens wat wij allemaal aan luxe hebben en zijn we er soms gelukkiger door?'

Ik heb nu twee Amish ontmoet. Ze zaten bij mij in de bus, dus dat van die paard en wagen is hooguit iets wat ze voor toeristen volhouden. Het is een jong stel, waarvan de jongen net zo'n baard en haar heeft als Abraham Lincoln, en het meisje draagt een kapje net als het melkmeisje van Vermeer. De jongen heeft een hoed op, een wit overhemd en een zwarte broek met bretels, het meisje heeft een rok en een soort ding erover met pofmouwen, alles klassiek dus. Maar in de broek van de man zitten gewoon knopen en zodra ze iets interessants zien trekken ze hun autofocuscamera met zoomlens of hun verrekijker. Ook hebben ze beide een walkman, ze gebruikten de koptelefoons ervan om het geluid van de videofilms tijdens de rit te kunnen horen. Nu en dan bladeren ze in meegebrachte literatuur. Niet de Schrift, maar gewone glansbladen over woninginrichting en tuinieren.

,,Ik ben vorig jaar in Nederland geweest'', vertelt de jongen me. ,,Ik maakte een reis door Zwitserland, Oostenrijk, Duitsland en Nederland. We staken met de boot over.'' Wat vond U van Nederland, wil ik van zijn partner weten. ,,Ik was niet mee'', zegt ze, een tikje kortaf. ,,We waren toen nog niet getrouwd. We hadden net verkering, toen ging hij een maand op vakantie.'' Een echte romanticus, zeg ik gekscherend. Ze knikt met een 'vertel mij wat' gezicht.

Magnum 300

,,Wat heb je nodig om een grizzly neer te leggen'', vraagt de man uit het reservaat aan een medepassagier uit zuidelijk Alberta, die de hele tijd op zo'n toon van 'daar weet ik alles van, daar kijk ik niet meer van op' over wilde beesten vertelt. De man uit het reservaat droomt ervan, om een keer een grizzly te schieten. Gewone zwarte beren, dat is niks, die schuif je gewoon opzij, dat zijn de twee met elkaar eens, en het vlees is ook niet lekker.

Ik probeer goed op te letten, want ik weet niks van wapens, wat mij al meer dan eens op een strenge preek van Sybe van der Meulen kwam te staan, de hoofdredacteur van de Leeuwarder Courant die elk jaar de nieuwe editie van Jane's Wapens Allerlei uit zijn hoofd leert. De man uit het reservaat somt een paar geweren op, maar de kenner uit Alberta schudt zijn hoofd. ,,Tenminste een magnum 300'', versta ik. ,,Anders ben je machteloos.'' De man uit het reservaat knikt.

Ik sta naast ze bij een meer achter een benzinepomp annex restaurant met wat trailers eromheen, langs de Alaska Highway. In het meer waadt een grote moose rond, een eland dus, een beest dat er vanaf hier uitziet als een kruising tussen een kameel (bult in de nek), een nijlpaard (groot, log en in het water) en een koe (onverstoorbaar). Deze heeft geen gewei. Zou je dichterbij kunnen komen, vraag ik, want ik wil eigenlijk wel een foto van het beest maken. Ik herken de blik waarmee de man uit Alberta me aankijkt. Zo kijken ze op Ameland ook soms naar badgasten, die op het punt staan iets stoms te gaan doen.

,,Moose zien eruit of je ze kunt aaien'', geeft de man uit het reservaat toe. ,,En meestal doen ze niks, maar ze kunnen gevaarlijk zijn. Dat heb ik zelf meegemaakt.'' Hij beschrijft hoe een eland hem nazat door het bos, en als een bulldozer dwars door het struikgewas en de stammetjes boorde waar hij doorheen vluchtte. ,,En uiteindelijk was ik zo dom om in een boom te klimmen'', besluit hij. De man uit Alberta knikt.

Nou ja, mijn reputatie als onnozele hals staat hier toch al vast. ,,Waarom was dat zo dom dan?'', vraag ik, want ik zie een eland nog niet een twee drie in een boom klimmen. Weer die blik. ,,Ze blijven staan wachten tot je er weer uitkomt'', legt de man uit het reservaat uit. ,,Als er niet een vriend van me voorbij was gekomen, zat ik nu nog steeds in die boom.''

Een leerzaam moment. Zoals deze hele trip langs de Alaska Highway erg leerzaam is. Deze hele weg is in 1942 in hoog tempo aangelegd, dwars door de noordelijke Rocky Mountains, langs rivieren, dalen en een reeks plaatsen met vliegveldjes. Hij voert van Dawson Creek in het noorden van Brits Columbia helemaal tot in Alaska. Ze moesten destijds zo hard, omdat het oorlog was en Alaska van tactisch belang was. Na de oorlog maakten ze van de gravelweg vol kronkels een gewone highway voor iedereen, maar die gaat nog steeds dwars door de bergen en de bossen. In Dawson Creek hebben ze een paal neergezet, midden op een kruising, met vlaggen eromheen: het 0-mijlpunt. ,,This is the middle of nowhere'', vindt een Canadese medereizigster uit. Op een latere stop, bij een verlaten motel en een half gesloopte oude benzinepomp stelt ze vast dat 'nowhere' aantrekkelijk kan zijn, ,,but this is too nowhere.''

Onze Greyhoundchauffeur stopt af en toe, zodat iedereen een foto kan maken van een bijzonder pittoresk punt, of een sigaret kan roken. Onderweg vertelt hij hoe de bergen heten en hoe diep de meren zijn. En hij roept het om, als er links of rechts moose, bisons, elk of zwarte beren rondlopen. Een van die beren, pal naast de weg, kijkt naar ons in de bus zoals mensen die op een nachttrein wachten naar je kunnen kijken als je langsloopt.

Dat is vriendelijk van de chauffeur, maar er is ook een andere kant. Bij avond, ergens tijdens deze lange lange rit (ik vertrok uit Vancouver, het is, deze Alaska Highway incluis, 44 en een half uur bussen, 2702 kilometer), stapt er een stel in dat door de chauffeur voorin de bus gezet wordt. ,,En daar blijven jullie zitten'', zegt hij dreigend. Ik dacht eerst dat het een grap was, dat ze elkaar kenden. Ze hebben van die vissershoedjes op, en lijken van Indiaanse afkomst. Sorry, ze lijken op First Nation Peoples. Zo heet dat hier.

Later wordt ik wakker omdat het stel de les gelezen krijgt. ,,Jullie hebben achterin gezeten'', zegt de chauffeur. ,,En jullie hebben zitten drinken. Dus je ruimt nu de kots op die daar ligt of je gaat de bus uit.'' Drank in de bus is verboden. De jongen vraagt nog gedienstig om handschoenen, maar de vrouw zegt strijdbaar ,,Ik ga niet een ander zijn kots opruimen.'' Ze blijven gewoon zitten.

Een halte en een half uur verder word ik weer wakker. Er komt een politieman aan boord. ,,Zijn dit ze'', vraagt hij aan de chauffeur. Ja dit zijn ze. ,,Wilt U meekomen'', zegt de agent en hij neemt het stel mee. RCMP staat er op de politie-auto, Royal Canadian Mounted Police. Dit is de eerste Mountie die ik in actie zie, en hij heeft niet eens een rood jasje aan en een hoed met vier deuken.

Achteraf vertelt de chauffeur dat de twee de hele tijd lastig waren, ze zaten stiekem te drinken, hielden andere passagiers wakker en scholden een paar zelfs uit. ,,We can't have that on the Greyhound'', vat hij samen.

vrijdag 6 juni 2003

Het halve brein van de orca

Een groot ding hier in Victoria, de hoofdstad van Brits Columbia, is Whale Watching, kijken naar walvissen. Ik had er al eens van gehoord van Jan Theo en Michelle Anne, maar dat er zoveel bedrijfjes zouden zijn die je met een bootje mee de zee op willen nemen, dat had ik niet gedacht. Ik ging in zee met een bedrijf dat zich Prince Of Whales noemt, omdat ik dat wel een aardige vondst vond.

Een walvis, of beter gezegd, een orca, want daar gaat het hier om, bekijk je niet zomaar even. Het begint al met de prijs: 73 Canadese dollar. Ik betaalde zuchtend, want ik was bang dat dit wel weer een echte tourist trap zou zijn, net als het suffe ritje bij de Etna op, vorig jaar, dat me nog pijn in de beurs bezorgt als ik eraan terugdenk.

Dan moet je een oranje overall aan, met ingebouwd zwemvest, wat heel warm is want het is hier hartje zomer.

Vervolgens loop je met zijn allen - acht in ons geval, een Canadese en voor de rest mensen uit Duitsland, Oostenrijk en Nederland - achter een kwiek meisje van het bedrijf aan, tussen de rondslenterende toeristen door, naar een pier. Daar ligt de boot, een felgeel ding van rubber, met een bodem van aluminium erin, en bankjes erop. Z'n boot noemen ze hier 'Zodiac', dierenriem dus. Achterop staat Mark. Mark weet alles van orcas, want hij doet dit werk al zeven jaar en als hij een dag vrij heeft, zeilt hij nog tussen ze rond. Voorzover dat kan, want je mag er niet te dichtbij komen, het zijn beschermde dieren. Intelligent zijn ze ook, vertelt hij, want ze jagen in groepen. Ze zouden pas echt intelligent zijn als ze zich niet om de haverklap lieten vangen om in pretparken en films op te treden, denk ik bij mezelf, maar ik zeg niks.

We varen een hele tijd het water op, dat Canada van de Verenigde Staten scheidt. Verderop liggen al allerlei bootjes. De Canadese schroeft een filterhouder voor haar enorme telelens, en het Nederlandse stel achter me haalt ook al zo'n joekel van een lens tevoorschijn. Ik zit beschaamd met mijn kleintje in handen (een zoom van 28 naar
105 mm), en denk aan de Etna vorig jaar.

Bij de bootjes verderop duiken kleine zwarte puntjes op. ,,Daar!'', roept de Nederlandse, en de toestellen klikken. Ik hoef geen foto met kleine zwarte puntjes, want dan zit je later aan iedereen aan te wijzen: kijk, zie je wel, dat zijn rugvinnen van orca's in de verte. Goh, zeggen mensen dan beleefd, orca's, je maakt wat mee als je in het buitenland bent. Het was vast een leuke vakantie, maar ik kom de andere fotos wel eens een andere keer bekijken.

Maar dan ineens wordt alles anders. Een grote groep orca's (de j-pod, noemen ze ze hier, ze hebben ook een k-pod en een l-pod, maar de j-pod is het grootst, wel tachtig van die beesten) zwemt op ons af. Soms duiken er wel tien tegelijk op, grote zwarte glimmende dingen met hoge rugvinnen. Die van de mannetjes zijn het hoogst. Ze blazen uit en halen tegelijk adem, met het geluid van iemand die onder de douche water in zijn neus krijgt. Je hoort het van verre. Een meter of twintig van de boot af verdwijnen ze onder water, en na een tijd duiken ze aan de andere kant weer op. ,,Ze rusten'', legt Mark uit. ,,De helft van hun brein is uitgeschakeld, maar ze moeten blijven opduiken om adem te halen.''

We kijken nog een tijdje naar hoe ze verdwijnen en Mark vaart verder. Ineens duikt pal naast de boot een orca met een jong op. ''Aaah!'', roept de Canadese, die van verrukking niet meer kan praten. Nog meer orca's duiken op. Mark legt meteen de motor stil, want zo dicht mag je er helemaal niet bijkomen. Iedereen staat nu in de boot, ik ook, en ik neem de ene foto na de andere. Misschien wordt het niks, maar het is een prachtig gezicht, die kalme grote zwarte dieren. Verderop voorbij een andere boot duikt ineens ook een hele groep op, de vinnen allemaal boven water, als een soort Stonehenge van rugvinnen.

,,That was awesome'', zucht Mark, als ze voorbij zijn. Hij heeft ze staan filmen met een ouderwetse videocamera. Dat doet hij altijd, het moet heel saai zijn bij hem thuis te komen want hij heeft banden vol met die beesten. Maar hij heeft gelijk, ik ben de Etna vergeten. Later zie ik in de verte ook nog een orca uit het water opspringen, net als in een pretpark. Awesome.

woensdag 4 juni 2003

Frysk bloet



Het heeft even geduurd, maar ik heb mijn eerste Fries ontmoet. Hij komt uit Aalsum boven Dokkum. Hij zat in het pikkedonker van de televisiekamer van het hostel in Victoria naar een Amerikaans tv-programma te kijken, waar uit een groep van twaalf meisjes die allemaal model willen worden uiteindelijk eentje zal overblijven. Hij is al een tijd op reis, eerst naar Australie geweest, toen naar Fiji en nu net hier. Hij heet Arend Jensma, en bij hem thuis lezen ze ook de Leeuwarder Courant. Hij zal voortaan op mijn naam letten, zegt hij.

,,Dan kinst de skriuwer Rink van der Ploeg ek wol'', zegt hij. ,,Dy hat ek by de Ljouwerter Krante wurke.'' Rink van der Velde, verbeter ik. Ja, die heb ik wel gekend, ja. ,,Dy komt ek ut Aalzum'', zegt Arjen trots. Als ik hem vertel dat Rink niet meer onder ons is, is hij echt verbaasd. ,,Is hy dea? Dat wist ik net.'' Al jaren, zeg ik, hij komt bijna weer terug. ,,Dat komt'', legt Arjen uit, ,,twa jier lyn wie ik ek op reis. Dan mist dochs in hiel part fan it nijs.''

dinsdag 3 juni 2003

Newsprint



Kon ik dieper zinken? Ik dacht het niet.

Op dit moment ben ik in Vancouver, aan de Westkust van Canada, en ik logeer in een gelegenheid die zich American Backpackers Hostel noemt. Het is maar 12 Canadese Dollars per nacht, wat ongeveer 8 Euro is. Ik ben wel wat gewend, maar ik keek toch even op toen ik er eergisteren aankwam. Het Hostel zit in een voormalig appartementengebouw aan een winkelstraat, ongeveer op de grens waar de nette binnenstad overgaat in de slechte buurt. Voor de ramen hangen rafelige gordijnen, in de hal hangt een raar geurtje.

,,Did someone die in here?'', vroeg ik de man die me binnenliet. ,,You mean the smell?'', zei hij dadelijk. ,,Well, I don't know.'' Hij ging me voor in het trappenhuis naar de eerste verdieping, waar hij achter een deur verdween en weer verscheen door een heel klein luikje in de muur dat hij opendeed. In het kantoortje, ter grootte van een flinke kast, had hij een gloeilamp van minstens 100 watt aan, zodat ik goed kon zien dat het helemaal vol was, met een kapotte fax, een heleboel planken met lakens in allerlei kleuren, en een plank met pennen en papiertjes erop. Rond het luikje hingen allemaal met viltstift geschreven voorschriften: geen gasten op de kamers, geen eten mee op de kamer, roken (en blowen) alleen op de patio (een plat dak waar je door een raam in het trappenhuis kunt komen), geen krediet.

Achter me zat een Australier op de trap, rechts van me ging was een gang met genummerde kamers, links naast het kantoortje was een donkere kamer waarin een televisie stond te blaten. Er zaten mensen naar te kijken, want ik zag wat stoelleuningen waar benen over hingen. Wilde ik hier wel slapen? Nu ja, het was al half elf 's avonds, en ik zou morgen wel verder zien. Het werd kamer vijf, en als de eigenaar zou opduiken moest ik me jonger voordoen, want eigenlijk is hier een leeftijdsgrens van maximaal 35 jaar. Ik kreeg linnengoed mee.

Kamer vijf is een hoge kamer met drie stapelbedden, en er zat een jongen ineengedoken in een rode trui met een capuchon. Hij heet Aaron, is 23 en als hij hoort dat ik 44 ben en er dus eigenlijk niet in mag, zegt hij: ,,You look like thirty.'' Ik vond hem meteen sympathiek.

Toen ik hem wat uit begon te horen kwam hij helemaal los, al praat hij als een verlegen junk die je zo van onderop aankijkt. Hij is verrassend welbespraakt, maar dat zal komen omdat zijn vader aan de universiteit doceert. Hij had kunstgeschiedenis willen studeren, maar daar wilde pa niet van horen. Dus werd het geschiedenis en politicologie. Maar na een jaar trok hij het niet meer, hij werd een dropout en heeft nu wat een weerzin tegen intellectuelen. ,,Dat tref je slecht'', zei ik. ,,Ik heb mijn studie afgemaakt, dus je logeert er met eentje op de kamer.'' Nou nee, zo was het ook weer niet, een gesprek was goed, maar de sfeer stond hem tegen.

Aaron hield nooit weer op: hij woont hier al maanden, werkt als kok in een restaurant in de buurt, en hij is aan de drugs maar zou daar ook wel weer af willen. Kranten leest hij niet meer, want al die berichten met de nadruk op moord en dood grijpen hem te veel aan. Hij vraagt zich af hoe journalisten daar vrij van blijven, en ik kan het hem niet precies vertellen.

En hij schrijft gedichten, hij heeft er al een heleboel maar er zijn er maar drie goed van, vindt hij zelf. Hij wil weten wat ik van kranten denk, van kunst, waar ik allemaal geweest ben, en alles wat ik zeg lijkt hij bijna als het evangelie op te vatten. Terwijl het meer een soort goede raad is. Dat hij alles moet opschrijven wat hij nu doet, bijvoorbeeld, omdat dat best iets interessants op zou kunnen leveren. En dat hij als hij schrijver wil worden zoveel mogelijk moet schrijven, dan zit er vanzelf iets goeds bij. En dat hij niet zo abstract moet schrijven als hij praat (hij heeft allerlei opvattingen over reclame, kapitalisme, feminisme en oorlog), maar voorbeelden moet geven. En waarom hij er niet iets bij gaat doen, vrijwilligerswerk of zo, in plaats van hier langzaam ten onder te gaan. Als we later al in onze bedden liggen zegt hij ,,Thank you for talking to me'' in het donker, wat me wel een goed gevoel over mezelf geeft.

Het hostel is bij nader inzien zo gek nog niet, vind ik 's morgens, al zou ik de mensen met wie ik gewoonlijk op reis ben er niet met een stok naar binnen krijgen. Op het prikbord hangt een mededeling van de eigenaar, die Vincenzo heet en van Sicilie komt. Hij zoekt nog personeel voor een hostel daarzo, en er staat bij. ,,Marry my cousin (20), stay at least 10 years and the hostel is yours'', staat er als aanbeveling bij.

Of het van mijn logeeradres komt, of van het down-and-outverhaal van Aaron, het is net of ik in Vancouver meer zwervers en junks (ze spuiten gewoon op straat) zie dan in andere steden. Soms een heleboel bij elkaar. Ik heb het niet zo op zwervers, ze zijn vies en vervelend met hun gezeur om kleingeld. Maar het verschil tussen mij en hen is misschien niet zo groot. Want 's avonds kijk ik in Chinatown naar een gans, die op het dak zit, en gakgeluiden maakt om uit te maken waar de andere ganzen zijn. Dat geluid kan ik ook maken, en ik doe het dan ook.

,,Are you talking to that bird?'' hoor ik ineens achter me. Het is een zwerver, verfomfaaide kop, oude kleren, petje. Ik moet het toegeven. Hij begint onbedaarlijk te lachen. ,,Man that is so weird, ha ha ha.'' Ik loop snel verder en realiseer me dat er hier veel raar volk op straat loopt.

In het hostel tref ik Aaron. Hij is zo gestimuleerd door ons gesprek van gister dat hij een vrijwilligersbaan heeft genomen bij de junkenopvang verderop en vier gedichten heeft geschreven waar hij niet ontevreden over is. Hij schrijft er drie voor mij in het net, als cadeautje. Eentje heet Newsprint en gaat zo:

,,I see my life in newsprint with
Numb escapes
Refugee renegade fuckalls
Saccherine spiked black blood
Trucculent, maverick

This community of decay
An essence rubbed raw
Breaks in the consecration
Of death and rapture

Down rivulet streets
Shorn of wonder
Woodsmoke and flowers on the breeze
Sanctifying the bloody harvest
Effacing our hearts delight''