maandag 22 november 2004

Cremeren op maandag




Ik was zojuist op de crematie van de vader van Sjoerd, een korte plechtigheid in Goutum waar veel oude mensen op waren afgekomen. In het halletje, waar je het boek tekent, troffen twee dames met grijs haar elkaar, kennelijk voor het eerst sinds lange tijd.

,,Do bist no dochs ek allinnich?'', vroeg de ene dame.

,,Ja'', antwoordde de ander.

,,Net folle oan, he?'', zei de eerste, en de andere knikte instemmend.


In de zaal zat ik op de achterste rij, naast een andere grijze dame met een donkere trui, die bij het tweede muziekje (Once Upon A Time In The West) het gezicht in de handen verborg en stilletjes, een beetje schokschouderend snikte.

Ik wenste dat ik papieren zakdoekjes bij me had gehad, en vroeg me af of ik het kon maken om haar een schouderklopje of zoiets te geven, arm om d'r heen, of op zijn minst vragen of alles goed ging. Maar dat hoort natuurlijk niet zo, met wildvreemden, dus ik deed niks. De rij was verder bijna leeg, behalve aan het begin waar een jonger stel zat. Die keken af en toe onze kant op, met een blik op mij waarin ik iets verwijtends las, zo van Je Laat Je Moeder Toch Niet Zo In Haar Eentje Snikken, Vlegel.

Toen iedereen opstond om langs de kist te lopen, al die oude mensen, schuifelend, mannen die nog steeds wel joviaal deden maar met een veel zachtere, hesere stem dan ze vroeger hadden, ferme oma's met sieraden en mooie witte tanden, maar toch een beetje voorovergebogen lopend, overviel me de gedachte dat deze mensen over niet al te lange tijd ook volgen. Allemaal. En erger nog, ik ook, een keer. Een afschuwelijk idee.